Toen ons flatgebouw “Nederland” indertijd werd opgeleverd boden Nolleke (een parttime handwerklerares) en Wout (een vormingswerker) zich aan om de taken op zich te nemen die gemeenschappelijk geregeld moesten worden, zoals trappenhuizen, liftkokers en dergelijke. “Best”, zeiden wij, en we benoemden die twee met algemene stemmen tot bestuur van de Vereniging van Eigenaren.
Het bestuur besloot daarop de collectieve onderhoudskosten inkomensafhankelijk te maken. Voortaan moesten wij 5 procent van ons inkomen afdragen. “Vooruit maar”, dachten wij. Onze inkomens ontliepen elkaar toch niet zoveel. Bovendien vonden wij het allemaal wel leuk dat de ordinaire patser op nummer 40 met zijn Bentley dan de grootste veer zou moeten laten.
De eerste klap kwam toen Nolleke en Wout meedeelden dat de liftkokers vernieuwd moesten worden. De klus werd uitbesteed aan een aannemer (die trouwens later bleek een zwager van Nolleke te zijn geweest), en viel door “tegenvallers” tien keer zo duur uit als voorzien. Bovendien bleven de nieuwe liften om de haverklap steken, zodat we voortaan de trap moesten nemen. Nolleke’s zwager konden wij niet aansprakelijk stellen, want die had zijn bedrijf verkocht en was naar Paraguay geëmigreerd. Het bestuur heeft nog wel een peperdure advocaat in de arm genomen (die trouwens later bleek de ex-man van Nolleke te zijn), maar dat haalde niks uit.
Om de financiële strop op te vangen werden de servicekosten werden door Nolleke en Wout met 10 procent verhoogd. Wij protesteerden. Wout huurde vervolgens voor 10 mille bureau Twijnstra en Gudde in, om te onderzoeken wat de oorzaak van de problemen was geweest. Dat kwam na een half jaar tot de conclusie “dat er het een en ander fout was gegaan”, en besloot met de aanbeveling “het voortaan beter te doen”.
Nolleke had ondertussen niet stil gezeten. Omdat ons bewonerskrantje “niet professioneel genoeg was” had zij één der bewoners (die trouwens later bleek een jeugdvriend van Wout te zijn) tegen een riant salaris aangesteld als fulltime hoofdredacteur. Sindsdien stonden er alleen nog interviews met Nolleke en Wout in het krantje. En mededelingen over de nieuwe huisregels waaraan wij ons moesten houden. Elke maand kwamen er een stuk of wat bij. Zo mochten wij onze eigen ramen niet meer lappen, omdat dat “te gevaarlijk” was. Nolleke had daarvoor een glazenwasserbedrijf in de arm genomen (dat overigens, zo bleek later, van haar zwakbegaafde zoon was). Als je je voordeur een ander verfje wilde geven moest je daarvoor eerst schriftelijk toestemming vragen bij een door Wout opgerichte schoonheidscommissie. Roken, drinken, barbecuen en praten op het balkon werd ons voortaan verboden. Om de naleving van deze regels te waarborgen benoemde Nolleke 10 bewoners tot betaald controleur. Zij patrouilleerden over de galerij om overtreders te beboeten. Gekleed in fraaie uniformen, die Nolleke speciaal door Frank Govers had laten ontwerpen.
De servicekosten waren door dit alles gestegen tot 30 procent van ons jaarinkomen. Sommige bewoners raakten in geldnood. Het bestuur riep daarop een “solidariteitsfonds” in het leven waarop bewoners in nood een beroep konden doen. De servicekosten moesten daarvoor wederom worden verhoogd, ditmaal tot 40 procent.
De patser met de Bentley was de eerste die het voor gezien hield. Hij vertrok. Zijn plaats werd ingenomen door een alleenstaande moeder die zo’n laag inkomen had dat het bestuur besloot haar geheel van servicekosten vrij te stellen. Het flatgebouw was intussen door Nolleke en Wout omgedoopt tot “Flatgebouw Solidariteit”. Het initiatief trok wijd en zijd de aandacht. Nolleke en Wout werden alom geroemd om sociale bevlogenheid, en verschenen in diverse talkshows. Zij vertelden aan iedereen die het maar horen wilde dat arme mensen in onze luxeflat geen servicekosten hoefden te betalen. Het liep storm, zoals u begrijpt; telkens als er een appartement vrij kwam stonden de minima met honderden te queuen op de galerij. Er moesten drie administratieve krachten worden aangesteld om de aanvragen te verwerken, en twee commissies om te beslissen wie van de gegadigden in de grootste nood verkeerde, en dus het appartement het hardste nodig had.
De situatie is nu als volgt: wij betalen thans 60 procent van ons inkomen aan servicekosten. Nolleke en Wout hebben een vaste staf in dienst van 40 betaalde medewerkers. De tien appartementen op de bovenste verdieping zijn aangekocht en verbouwd tot kantoorruimte voor de Vereniging van Eigenaren. De kosten van die verbouwing zijn wederom volledig uit de hand gelopen, waarna wij wederom Twijnstra en Gudde in ons maag gesplitst kregen, ditmaal á raison van 20 mile. Er wordt gefluisterd dat het afscheidsfeest voor Wout (die zich onlangs wegens rugklachten uit het bestuur heeft teruggetrokken, waarna het bestuur – in casu Nolleke – Wout’s zoon met algemene stemmen als opvolger heeft gekozen), dat dat feest dus ook 20 miel heeft gekost; afgezien dan van het optreden van Pavarotti natuurlijk. Maar zekerheid hebben we niet, want De Regelgevingsvoorlichtingskrant, zoals het bewonerskrantje tegenwoordig heet, zwijgt daarover. De redactie heeft zich uitgebreid als een olievlek, en heeft thans twee voormalige appartementen als kantoorruimte in gebruik. Om de krant te financieren heeft Nolleke voor alle bewoners een “verplichte bijdrage” in het leven geroepen, die elk jaar stijgt.
De liften doen het nog steeds niet, en het flatgebouw begint in verval te raken. Als we protesteren zeggen Nolleke en Wout jr. steevast: “Hoor eens, we moeten nou eenmaal bezuinigen. Er is domweg geen geld voor nieuwe liften, zo simpel is het. Maar wat klaag je toch? Als je vindt dat we het niet goed doen, dan kies je toch gewoon een ander bestuur?”
Maar het vervelende is: wij kunnen de Nolleke-en-Wout-kliek nooit meer afzetten. Want een meerderheid van de bewoners profiteert thans van het solidariteitsfonds, óf werkt fulltime voor de Vereniging van Eigenaren.(Of allebei.) En dat wil die meerderheid graag zo houden. Nolleke en Wout c.s. zullen dus altijd de verkiezingen winnen. Wij zitten als een rat in de val. Als het zo doorgaat gaan de servicekosten naar 90 procent, en gaan we met z’n allen failliet, tot de laatste man. En wij kunnen er niets tegen doen.
“Vertrekken”, zult u zeggen, en dat lijkt inderdaad het enige wat er nog opzit. Maar daar kunnen wij om de een of andere sentimentele reden maar niet toe komen; we stellen het steeds uit. Soms ben ik wel eens bang dat we dat we daar ooit nog heel veel spijt van zullen krijgen.